Skrien (1968-2008)

De eerste en laatste nummers van filmblad Skrien. Uit dat laatste nummer (jaargang 40, nummer 8), verschenen eind december 2008, stamt onderstaande korte geschiedenis van het tijdschrift, geschreven door de laatste hoofdredacteur, André Waardenburg.

In november 2008 bestond Skrien veertig jaar. Die heuglijke gebeurtenis vond plaats in het jaar dat de Raad voor Cultuur de minister van OCW adviseerde de subsidie aan Skrien te beëindigen. Daarom werd het jubileum niet op grootse wijze gevierd. We hadden wel iets anders aan ons hoofd dan in feestelijke stemming terugkijken – de grafstemming won het van de feestgevoelens. Bovendien was en is al onze aandacht nu even geconcentreerd op de nabije toekomst. Kunnen we door zonder subsidie? Zo ja, in welke vorm? De antwoorden op deze vragen zijn nog steeds niet zeer helder. Duidelijk is dat Skrien in het najaar gaat samenwerken met het Filmmuseum en dat er dan een nieuw blad komt. In de tussenliggende periode proberen we Skrien in de lucht te houden. Of dit lukt, hangt af van de bereidheid van sponsoren en subsidiënten om ons blad op projectbasis te financieren (zie ook pagina 3 voor meer informatie over de toekomst van Skrien).

Toch willen we het jubileum van Skrien niet geruisloos voorbij laten gaan. Vandaar de twaalf pagina’s tellende special. Hoewel bescheiden in omvang, is het de bedoeling om op de komende pagina’s de kern van veertig jaar Skrien weer te geven. In de beperking toont zich de meester. De woelige geschiedenis van ons blad moest tot uiting komen in de keuze. En dan laten we de permanente financiële onzekerheid even buiten beschouwing, die is niet alleen van 2008, maar van alle jaren. Dat we überhaupt nog bestaan, mag een wonder heten. De geselecteerde artikelen zijn gerangschikt per decennium: 1968-1978, 1979-1988, 1989-1998 en 1999-2008. Het (onmogelijke?) idee is om een bepaalde, kenmerkende fase van Skrien in één artikel te vatten.

1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978
Skrien werd in november 1968 opgericht door studenten van de Filmacademie als tegenhanger van het blad Skoop. De oprichters, onder wie Annette Apon en Ruud Bishoff, schreven in het eerste nummer een manifest dat onder meer onvrede uitte over de Nederlandse film en de filmkritiek. In de beginjaren van Skrien is het blad vooral (film)politiek geëngageerd, in zijn boek Van Fanfare tot Spetters (2004) kenschetst publicist Hans Schoots het als ‘een tamelijk dogmatisch periodiek’. Om het in de woorden te zeggen die toen gebruikelijk waren: Skrien was een ‘marxisties’ filmblad. Maar langzaam ontstond er onvrede over deze linkse politieke koers. De geschiedenis en identiteitscrisis van het blad tot 1977 staat treffend beschreven in het redactioneel uit Skrien 67 (september 1977), waarmee deze special opent.

1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988
De restyling van Skrien nam enkele jaren in beslag. De aandacht voor filmpolitieke zaken bleef, maar werd minder prominent gebracht. Meer en meer concentreerde Skrien zich op het maakproces, met lange en gedetailleerde interviews met regisseurs. Ook verbreedde de aandacht en zo kwamen er stukken over televisie en populaire cultuur. Deze fase valt – niet toevallig – samen met de toenemende academische interesse in ‘popular culture’. Het leidt tot een reeks baanbrekende stukken over de televisieserie Dallas, voor een groot deel geschreven door Ien Ang. Ang bundelde ze later tot het nog steeds toonaangevende boek Het geval Dallas, een pioniersstudie waaruit nog steeds door televisiewetenschappers gretig geciteerd wordt. Een van Angs artikelen (uit Skrien 116, 1982) staat in de special.

1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998
Skrien heeft altijd een band met de Filmacademie gehad, de plek waar de oprichters studeerden. Daarom zijn er altijd filmmakers verbonden geweest aan Skrien, vaak als redacteur, soms als medewerker. In dit decennium bevonden zich onder meer Mart Dominicus, Peter Delpeut en Jos de Putter. Hun speciale blik leverde lange, bijzonder inzichtelijke filmanalyses op. Als je deze gelezen had, zag je altijd meer in een film (getuige ook de slogan ‘meer zien door Skrien’). En door hun cinefiele oplettendheid was Skrien altijd bij de tijd: zo werd de vijfde generatie Chinese filmers gevolgd, de Iraanse cinema, en werd er voor (toen nog relatief onbekende) regisseurs als Olivier Assayas, Leos Carax en Aki Kaurismäki een lans gebroken. Vanwege de relatief korte lengte drukken we hier Jos de Putters analyse van Béla Tarrs Damnation (1988) af (uit Skrien 168, 1989).

1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
In het laatste decennium verbreedde de blik van Skrien nog meer. Alles wat nu ‘beeldcultuur’ heet, kreeg een plaats in het blad, en de digitale revolutie werd van nabij gevolgd. Het blad kreeg een brede smaak: van John Woo tot animatiedocumentaires. Dit bewuste eclecticisme bleef nieuwsgierigheid en analytisch vermogen als leidend principe houden, maar journalistieker en bondiger opgeschreven dan voorheen. Een goed voorbeeld hiervan is Kees Driessens artikel over de Dardenne-broers. Om hun stijl en oeuvre voor eens en altijd goed te omschrijven – zonder de gebruikelijke clichés over hun documentaireachtige stijl – reisde hij zelfs naar Wallonië om daar een aantal van hun vroege films te bekijken. Wat dat opleverde, valt na te lezen op de laatste pagina’s van de special.

André Waardenburg, hoofdredacteur